Geschiedenis van de St. Werenfriduskerk
Home | Geschiedenis
Werenfriduskerk al 150 jaar in Wervershoof
De huidige kerk is gebouwd in slechts 15 maanden, gestart in 1874, gereed juli 1875. Als voorbeeld voor het ontwerk van de St. Werenfriduskerk werd de St. Willibrorduskerk in ’s Heerenhoek gebruikt.
Maar daarvoor (vanaf 1805, dus al 216 jaar geleden) stond er al een andere, kleinere kerk op de huidige lokatie van de Werenfriduskerk.
Op 9 februari 1860 werd de statie van Wervershoof verheven tot parochie St. Werenfridus. En op 28 juli 1875 was de kerk consegratie van de nieuwe St. Werenfriduskerk in Wervershoof.
Leer meer over de geschiedenis van het kerkgebouw in Wervershoof.
Klik op de paragraaf om naar dat gedeelte van de pagina te gaan:
PASTOOR J. G. VAN MAASELAND
Deze stelde zich tot taak, het godsdienstig leven, dat de laatste jaren was verflauwd, tot grotere bloei te brengen. Tussen 1862 en 1864 noteren we de oprichting van de broederschap der gedurige aanbidding, van de levende rozenkrans, van het genootschap van de H. Kindsheid, die de solidariteitsgedachte met de missie onder de jeugd moest levendig houden; de instelling van het veertig urengebed, de oprichting van de Kruisweg en de prediking van een missie door de paters Redemptoristen, waaraan zeer velen deelnamen. Alles scheen in de richting van een krachtig herstel te wijzen. De ziekte van de pastoor evenwel bracht een totale ommekeer te weeg. Aanvallen van rheuma, die steeds heviger werden, maakten hem sikkeneurig, lastig en ongedurig en ten slotte agressief.
Het eerste slachtoffer was het kerkkoor, dat na een meningsverschil werd ontbonden. Het kerkbestuur kon geen goed meer doen. Van de zijde der parochianen regende het klachten.
De deken vroeg overplaatsing van de pastoor, maar de bisschop zond een tweede kapelaan. Zijn voorstel een derde kapelaan te benoemen werd wegens geldgebrek door het kerkbestuur afgewezen. Ten slotte het grote conflict met de burgemeester.
Ten gevolge van het overlijden van H.M. de Koningin-Moeder prinses Anna Paulowna (1849, red.), gemalin van wijlen koning Willem II, verzocht de commissaris des Konings gedurende 8 dagen de klok te luiden en wel van 8-9, van 12-1 en ’s middags van 4-5 uur. Dit verzoek was door de burgemeester als een soort bevel overgebracht. Daarom werd het door de pastoor geweigerd. De kapelaan vond het noodzakelijk deze aangelegenheid op de preekstoel te behandelen en noemde het “staatsvergoding.” Witheet zat de burgemeester zich te verbijten, maar hij protesteerde niet. Dat was honderd jaar geleden uitgesloten. Ten einde raad adviseerde de bisschop om maar met emeritaat te gaan. Het is er niet toe gekomen. De gezondheidstoestand van de pastoor verbeterde met de dag; rust en vrede keerden langzaam maar zeker in de parochie terug.
De oude Kerk
1805 - 1875
DE VOORGESCHIEDENIS
"In 1836 met het kerkgebouw droevig gesteld"
Omgeven door een monumentaal ijzeren hek, stond het op de plaats van “de Loods” en de tegenwoordige pastorie. Het pastoorshuis was tegen de kerk aangebouwd en beide vormden te zamen één geheel. Het was in 1836 met het kerkgebouw droevig gesteld. Hoewel beide gebouwen pas 30 jaar eerder onder pastoor Steenbergen nieuw gebouwd, vertoonde vooral de kerk vele gebreken. Het dak lekte aan alle kanten, deuren en kozijnen verveloos, de toren stond op instorten en moest noodzakelijk worden vernieuwd. Had pastoor Herman Keuss er misschien te weinig aandacht aan besteed? Of was overdreven zuinig beheer de oorzaak? Hoe dan ook, ingrijpen was dringend geboden. Klaas Nan, Meester metselaar kreeg opdracht bestek en begroting samen te stellen. Maar het stuk was zo beneden peil, dat het 14 maart 1836 door de hoofdingenieur van den Waterstaat als onvoldoende aan aartspriester Gerving werd teruggezonden, met de aanbeveling een meer geschikt persoon daarmee te belasten b.v. een architect uit het naburige Hoorn. Zó was het voor publieke aanbesteding ongeschikt. Het volgend jaar evenwel kwam van regeringswege de toestemming, maar onder nadrukkelijk beding, dat alles moest geschieden “buiten bezwaar van ’s rijks schatkist.” Een overbodige mededeling! Niemand had om subsidie gevraagd, zelfs er niet aan durven denken in die tijd. Het werk stond onder toezicht van architect P. Schokker; de supervisie berustte bij de hoofdingenieur van den Waterstaat. Klaas Nan mocht f 11.100,- in rekening brengen.
Toen de werkzaamheden in volle gang waren, kwam pastoor Keuss plotseling te sterven. Een grafsteen aan de buitenmuur van het priesterkoor bevestigd, houdt zijn gedachtenis onder ons levendig. Zijn opvolger Joannes van den Bosch had voor de statie weinig of niets te betekenen. Aartspriester Van Banning karakteriseerde hem als “piger.” Vrij vertaald “weinig werklust.” Daarenboven was hij geen financier.
Om zijn slordig beheer was hij van Zevenhoven naar Wervershoof overgeplaatst en omdat ook de zielzorg nog al te wensen overliet, volgde 28 augustus 1857 de benoeming van een kapelaan. De statie telde toen ongeveer 1100 zielen, onder wie 896 communicanten. De rijksjaarwedde bedroeg f 150,-; zijn salaris f 100,- per jaar.
9 februari 1860: Parochie St.Werenfridus
9 februari 1860 was voor Wervershoof een belangrijke dag, waard om te worden vermeld. De statie werd door de bisschop van Haarlem, mgr. Van Vree tot parochie verheven en haar rechtsgebied aldus omschreven: “De Parochie van den H. Werenfridus te Werfershoef bevat de geheele burgerlijke gemeenten Andijk en Wervershoef, alsook een gedeelte van Zwaagdijk en een zeer klein gedeelte der burgerlijke gemeente Hoogkarspel.”
Pastoor van den Bosch stierf 16 maart 1862, in de ouderdom van 63 jaar. Twee dagen later zond deken L. Bakker aan de bisschop het volgende schrijven. “De gemeente Wervershoof onderscheidt zich onder de Noordhollandsche parochies door het volkomen character der oude West-Friezen te bezitten d.i. door haar eigenzinnigheid en onbuigzaamheid. De bijzondere welgesteldheid dier menschen helpt dat character versterken. Zoowel kerk- als armbestuur deelen in die geaardheid. Zij trekken zich van de reglementen niets aan. Ze hebben een krachtfiguur noodig. Er zal binnenkort een nieuwe kerk moeten komen. De voor kort aangebrachte vernieuwing heeft veel geld gekost en heeft weinig of geen nut afgeworpen. Met verschuldigde eerbied beveel ik u als opvolger aan een bekend priester: N. Husing pastoor in ’t Veld.”
“De verschuldigde eerbied” evenwel haalde niets uit. Als opvolger werd benoemd Joannes Gerardus van Maaseland, Amsterdammer van geboorte, sinds 1856 pastoor te Delfshaven, flink postuur, goed en vriendelijk, maar geen krachtfiguur.
werenfriduskerk
DE BOUW VAN DE NIEUWE KERK IN 1875
voorbereiding
Door de voortdurende toename van het aantal parochianen was al enige malen het plan geopperd een nieuwe kerk te bouwen. De oude kerk was te klein en bouwvallig. In de laatste 30 jaar waren de meest noodzakelijke reparaties achterwege gebleven, om de eenvoudige reden: er was geen geld. Het was alleen bij woorden gebleven. Maar in 1868 werd de toestand zo kritiek, dat men wel tot daden moest overgaan. Het eerste werk was de benoeming van een bouwcommissie, waarvoor waren uitgenodigd burgemeester Kl. Koopman, twee raadsleden M. Slot en J. Schouten en Kl. Hetsen, P. Nan en S. Koopman.
Het was dan ook geen alledaagse taak: de bouw van een nieuwe kerk. Het bestuur zag zich geplaatst tegenover vele vragen en problemen, die niet met een handomdraai konden worden opgelost. Wie zal de architect zijn, hoe groot moet het kerkgebouw worden; op welke plaats zal de kerk verrijzen; wat zal het gaan kosten en niet het minst, hoe kwam men aan geld.
Na vele moeizame besprekingen met het kerkbestuur werd besloten de heer Th. Asseler,¹) bouwheer van verscheidene kerken in het bisdom Haarlem, uit te nodigen een schets van een nieuwe kerk te maken.
Vervolgens de plaats, waar het kerkgebouw zou komen…. uren en uren werd er vergaderd, verschillende mogelijkheden overwogen en tenslotte kwam men tot de volgende conclusie: op de plaats waar de pastorie stond, zou de nieuwe kerk gebouwd worden, dus ten oosten van het bestaande kerkgebouw en het kerkhof, in een richting noord-zuid, op 8 el afstand van de sloot, terwijl de pastorie zou worden opgetrokken op het terrein, waar de kerk zich toen bevond.
Aan dit plan waren echter twee bezwaren verbonden. Waar moest de pastoor tijdens de bouw wonen en wat moest er gebeuren met het kerkhof, dat onmiddellijk achter aan de pastorie aansloot. Het eerste bezwaar kwam spoedig te vervallen, daar de St. Vincentiusvereniging haar gebouw (nu Dorpsstraat 128) als tijdelijke woning gratis aan de pastoor wilde afstaan.
Enkele kleine veranderingen zouden door het kerkbestuur worden bekostigd. (f 700,—). De moeilijkheden met het kerkhof waren van ingrijpender aard. Wilde men afdoende te werk gaan, dan moest het kerkhof verlegd worden naar een geheel andere plaats n.l. ten noorden van de nieuwe kerk.
En tenslotte: het geld. De enige mogelijkheid was rondgaan bij de parochianen om te trachten de benodigde gelden voor de bouw in te zamelen. De beide kapelaans L. ten Brink en J. van ’t Westeinde zouden met de kerkmeesters de actie ontplooien. Het motto “kerk van de grond” en wel in letterlijke zin was toen nog onbekend.
In het najaar van 1873 kon de pastoor met trots aan het kerkbestuur mededelen, dat de actie schitterend was geslaagd. De parochianen hadden voor een bedrag van f 60.000,— ingetekend over de tijd van 5 jaar. Reeds waren twee termijnen binnengekomen en te zamen met de voordelige saldo’s der laatste twee jaren was f 33.000,— beschikbaar.
Intussen was de architect met de tekening van kerk, pastorie en kerkhof gereed gekomen, begroot op f 135.190,53.
Iedereen was vol bewondering voor dit fraaie ontwerp. Wist men toen niet, dat de kerk van Wervershoof een slaafse copie zou worden van het kerkgebouw te ’s-Heerenhoek?²) Alleen de toren van onze kerk is zwaarder. Of heeft de bouwcommissie Asseler opgedragen een zelfde kerk in Wervershoof te bouwen? Het laatste is het meest waarschijnlijk. Dus een ieder was enthousiast… behalve het bisdom. Daar was men van oordeel, dat de voorgevel van de pastorie te luxueus was en dat er drastisch bezuinigd moest worden. Architect H. J. van den Brink, adviseur van het bisdom achtte de twee rijen palen onder de torenfundering onvoldoende; deze dienden met één te worden vermeerderd. Nadat Asseler aan genoemde bezwaren was tegemoet gekomen, werd de eerste begroting verlaagd totf 135.066. Waren nog meer bezuinigingen noodzakelijk dan zou de toren geheel of gedeeltelijk komen te vervallen.
9 februari 1874 slotvergadering.
Ook de beide kapelaans waren tegenwoordig. In deze bijeenkomst stelde de architect het aantal plaatsen op 1100, n.l. 700 vaste en 400 losse plaatsen, terwijl er nog zoveel ruimte overbleef, dat de kerk gemakkelijk 1500 tot 1600 kerkgangers kon bergen. Dit gaf de doorslag.
Na ampele besprekingen van ruim 3 uur, viel het besluit, dat men met Gods hulp bouwen zou. De kapelaans waren bereid een jaar langer rond te gaan. De giften werden op f 10.000,— geraamd en een lening van f 60.000,— moest wel voldoende zijn om het ontbrekende aan te vullen. Een paar dagen later ging een verzoek naar de bisschop om goedkeuring van het plan en reeds de 1ste maart gaf de vicaris zijn fiat.
Tevens gaf hij zijn goedkeuring aan een lening van f 60.000,— tegen een rente van 4, later omdat de lening niet voltekend was, van 4½ % .
Op 24 maart 1874, de dag van aanbesteding waren met het kerkbestuur en de voltallige bouwcommissie, kapelaan Ten Brink die de zieke pastoor verving, de burgemeester, de architect en de inschrijvers in herberg “De Stoomwagen” van H. v.d. Wetering bijeen. De spanning was voelbaar. Er waren 7 biljetten ingekomen. De hoogste inschrijver J. Kooter te Wognum wilde het werk voor f 189.800,— “maken”. De laagste inschrijver was G. J. van Haar te Schoorl voor f 144.600,—.
de bouw
Het was een geweldige teleurstelling. Zelfs de laagste inschrijving lag f 9000.— boven de begroting. Het bestuur trachtte met Van Haar te onderhandelen over verlaging van de aanneemsom, maar deze wilde noch duwen, noch trekken. Na veel moeiten gelukte het eindelijk met de heer H. R. Hendriks te Oss, aannemer van de kerk te ’s-Heerenhoek, die voor f 145.300,— had ingeschreven tot een vergelijk te komen. Het verschil werd gedeeld en voor de som van 140.000 gulden kon met de bouw worden begonnen.
Het werk vorderde snel en 3 maanden later, 29 juni, metselde de pastoor de eerste steen in de fundamenten der kerk. Woensdag 22 juli had de plechtige eerste steenlegging plaats.
De steen werd ingemetseld door Antonius Ferdinandus Ranshuysen, deken van het district Wervershoef en pastoor te Wognum “concomitantibus multis clericis et adjutus ab Hadriano Slot et Anna Koopman, infantibus,” in tegenwoordigheid van vele priesters en bijgestaan door de kinderen Adrianus Slot en Anna Koopman. Pastoor Hesemans van Westwoud hield de feestrede.
De lapis angularis, de hoeksteen, in iedere kerk aanwezig! Wilt u hem zien? U zult te vergeefs zoeken. Waarschijnlijk is hij bij een of andere verbouwing verloren gegaan, of achter de lambrizering van tegels vakkundig weggewerkt.
Na afloop van de plechtigheid bood een deputatie namens de parochianen elf gebrandschilderde ramen aan, een zeer kostbaar geschenk en dat terwijl zij reeds zoveel voor hun kerk geofferd hadden. Nog dezelfde dag begaven Maarten Koopman en Piet Nan zich naar de pastorie om als gezamenlijk geschenk een zware luidklok aan te bieden. Enige dagen later deelde kapelaan L. ten Brink aan de pastoor mede, dat hij een tweede klok daaraan wilde toevoegen. In navolging van pastoor Volkers te Zwaagdijk-Oost, die tot paus Pius IX het verzoek had gericht, een stukje steen uit een der Catacomben te Rome te mogen ontvangen, dat als eerste steen zou dienen voor de nieuwe kerk, ging pastoor Van Maaseland veel verder. Hij verzocht de paus een ciborie aan zijn nieuwe kerk te willen schenken.
D
aar deze kelk niet meer aanwezig is en het memoriaalboek geen enkele aantekening bevat, die enige opheldering geeft, laten wij de tekst van de brieven aan bisschop G. P. Wilmer in extenso hier volgen:
“11 mei 1874. Door bemiddeling van den heer A. Neuvel, alumnus pontificii collegii Urbani de Propaganda Fide, die onlangs weder naar Rome vertrokken is om zijn studiën voort te zetten, ben ik zoo vrij geweest nevensgaande suppliek aan de voeten van onzen Heiligen Vader neder te leggen; en gelijk uwe Doorluchtige Hoogwaardigheid zich overtuigen zal, heeft onze Heilige Vader allergoedgunstigst en hoogvereerend mijn verzoek toegestaan. Ik acht het mij tot pligt mijne vreugde aan U.D.H. kenbaar te maken en haar tevens allereerbiedigst te verzoeken, mij wel behulpzaam te willen zijn, opdat de door Z.H. vereerde ciborie door een vertrouwden persoon of op eenige andere vertrouwde wijze bij eenige gelegenheid mij geworde.
Met verschuldigde hoogachting U.D.H. oodmoedigste
dienaar J. G. van Maaseland, Pastoor.
“16 mei 1874. Zoo even ontving ik een schrijven uit Rome, hetgeen mij meldde, dat Z.H. de aan Werfertshoeve toegezegde pixis aan den Heer A. Neuvel heeft laten overhandigen, met de zorg, die mij te doen geworden.”
De brief eindigt met excuus voor het vorige schrijven, waarin hij de bisschop om bemiddeling had gevraagd. Ondertekening als boven.
Een bekend gezegde luidt: “de laatste loodjes wegen het zwaarst” en dit gold natuurlijk ook voor onze in aanbouw zijnde kerk. In oktober 1874 kwam de vraag naar voren: zou de kerk worden afgestucadoord en afgeschilderd, of moest dit tot later worden uitgesteld. Dit was een brandende kwestie. Was het financieel haalbaar? Daar ging het om. Bij de aanbesteding waren deze werkzaamheden om bovengenoemde reden buiten het bestek gelaten. Algemeen was men van oordeel, dat er minstens f 10.000 mee gemoeid zouden zijn. Het bestuur voelde daar niets voor. Een schuld van f 60.000,— was nauwelijks te dragen. In december 1874 kwam het afstucadoren en afschilderen nogmaals ter sprake. Volgens de architect moest men daarvoor een bedrag van f 9600.— uittrekken; de heer Hendriks, de aannemer daarentegen had f 10.200,— berekend. Ook nu was de bouwcommissie voor zulk een uitgave niet te vinden. Toen echter de architect er op wees, dat afgezien van het ongerief, dat een latere afwerking zou veroorzaken, de uitgaven ruim f 3000,— meer zouden bedragen, omdat steigers e.d. opnieuw moesten worden aangebracht, werden zij meer toeschietelijk.
Volgens het oordeel van de pastoor was een uitgave van f 10.000,— nu wel verantwoord, daar de giften met ruim f 12.000,— waren gestegen. Dit alles deed het bestuur besluiten, het werk te laten uitvoeren.
Daarenboven had de aannemer zijn prijsopgaaf van 10.200 tot 9800 gulden teruggebracht.
¹) Theodorus Asseler werd de 12e maart 1823 te Aarlanderveen geboren. Hij was één van de zeven kinderen van Bernardus Gerardus Asseler en Maria Kristina Kaag. Zijn eerste opleiding als timmerman en later als opzichter ontving hij van zijn oom Theodorus Molkenboer, destijds een bekend kerkenbouwer. Na diens dood vestigde hij zich als architect te Amsterdam. “De Duif” was zijn eerste kerk. Verder in alfabetische volgorde: Akersloot, Anna Paulowna, Bergen (N.H.), Boskoop, Bovenkarspel, Duivendrecht, Hansweert, Hazerswoude (Engelbewaarders), ’s-Heerenhoek, Den Helder (O.L. Vrouw), Heeswijk, Hoogkarspel (Ned. Herv.), Ilpendam, Kudelstaart, Koudekerk a.d. Rijn (Michael), Nieuwveen, Roelofsarendsveen, Roosendaal (O.L. Vr. van Alt. Bijstand), Schoorl, Velp, Voorschoten, Warmenhuizen, Weesp en Wervershoof. In 1868 trad bij hem als opzichter in dienst H. Leguyt, die, o.a. de kerken in Warmenhuizen, Duivendrecht en Wervershoof voor hem uitvoerde. Van genoemde kerken zijn minstens die van Akersloot, Bovenkarspel, Hoogkarspel, Roelofarendsveen, Schoorl en Weesp gesloopt en door nieuwe vervangen. Asseler stierf te Amsterdam. Hij is 56 jaar geworden.
²) Tijdens het pastoraat van F. H. M. Wennen werd deze kerk in 1873 naar het ontwerp van architect Th. Asseler, door H. R. Hendriks uit Oss gebouwd; 20 augustus 1873 door mgr. G. P. Wilmer, bisschop van Haarlem, geconsacreerd.
Aanleg Kerkhof
DE AANLEG VAN NIEUWE KERKHOF
Ondanks de wintertijd, kon met korte onderbrekingen gestadig worden doorgewerkt. Zo was op 12 februari 1875 de aanleg van het nieuwe kerkhof, waarmee in de zomer 1874 was begonnen, geheel voltooid. In tien dagen tijd hadden 100 man alle nog aanwezige obstakels opgeruimd en het grondwerk verricht.
De nieuwe begraafplaats is gelegen ten noorden van de kerk, 71 meter van de openbare weg verwijderd en met een hek van twee meter hoogte omgeven. Na 12 februari werd het oude kerkhof voor begrafenissen gesloten.
Ten gevolge van heiwerk, noodzakelijk voor de fundering van kerk en pastorie, moesten enige graven daterend van 19 december 1868 tot 19 januari 1874 van het oude kerkhof naar het nieuwe worden overgebracht. Dit geschiedde 25 februari met goedkeuring en onder persoonlijke leiding van de burgemeester.
De rechtbank te Hoorn evenwel zag hierin een overtreding van art. 23 van de begrafeniswet en dagvaardde de 12de maart burgemeester Kl. Koopman en twee werklieden als getuigen.
Volgens het oordeel van de commissaris des Konings in de provincie Noord-Holland en de minister van Binnenlandse Zaken, die de burgemeester om tussenkomst had verzocht, was de zin van art. 23 een geheel andere en kon de burgemeester geen strafbaar feit ten laste worden gelegd, waarop de zaak in de bekende doofpot verdween.
Als naaste voorbereiding op de inzegening werd door de kapelaans L. ten Brink en Otto van der Meer met medewerking van Cornelis Bot, werkman en Jacobus Schoenmaker, tuinman, de 5de maart midden op het kerkhof het kruis geplant. Daags daarna verrichtte deken A. F. Ranshuysen de plechtige benedictie, daarbij geassisteerd door pastoor Lamb. Hesemans van Westwoud, de bovengenoemde kapelaans en Ant. Neuvel, student aan het pauselijk Urbanuscollege de Propaganda Fide.
In zijn toespraak dankte de deken, de talrijke aanwezigen, onder wie vele vooraanstaande parochianen voor het vele werk en hun grote toewijding.
18 maart werd Joannes Neuvel, als eerste volwassene op het nieuwe kerkhof begraven.
Al gauw echter kwamen er moeilijkheden. Het betrof de z.g.n. eigen- of familiegraven. Kapelaan Ten Brink wendde zich daarop tot mr. J. A. N. Travaglino, jurist te Amsterdam, om te trachten tot een oplossing te komen. Diens oordeel luidde, dat het volgens art. 12 van de begrafeniswet van 10 april 1869 geoorloofd was de lijken, die op het oude kerkhof in een eigen graf waren bijgezet, naar de nieuwe begraafplaats in een eigen graf over te brengen. In gezamenlijk overleg werd daarna de volgende regeling getroffen. In betrekking tot de eigengraven op het oude kerkhof, konden zij, die dat wensten, op het nieuwe kerkhof een familiegraf verkrijgen, op voorwaarde, dat hun graf niet was volgeplaatst en zij bereid waren f 50,− extra te betalen.
Deze regeling werd als een bevredigende oplossing algemeen aanvaard.
Na een kleine uitbreiding in 1913 werd in 1935-1936 het kerkhof met 3 lagen vergroot en de indeling gewijzigd. 10 maart 1936 ’s middags half 4 is het stoffelijk overschot van de pastoors der parochie Joannes Ger. van Maaseland, gest. 8 jan. 1880, Antonius Ferd. Ranshuysen, gest. 2 okt. 1893, Alex Maria M. G. Swildens, gest. 1 aug. 1914. (te zamen in één kist) en Petrus Joannes Bonnet, gest. 18 juli 1935, plechtig naar het nieuwe priestergraf, dat in deze tijd was gebouwd, overgebracht. En nadat het graf door pastoor J. W. Pieterse met assistentie van de kapelaans D. de Wit en P. J. Roessen was ingewijd, werden zij met liturgisch ceremonieel in het linker gedeelte van het priestergraf bijgezet met goedkeuring van burgemeester N. Raat.
P.V.
De KlOKKEN
DE AANLEG VAN NIEUWE KERKHOF
Half mei 1875 kwam van de klokkengieterij te Asten onverwacht het bericht, dat de klokken waren afgewerkt en zo spoedig mogelijk zouden worden geleverd. Natuurlijk werd in verband met de aanstaande kerkconsecratie, deze tijding met vreugde begroet. Evenals bij de eerste steenlegging verrichtte ook nu weer deken Ranshuysen de benedictie en de volgende dagen werden onder grote belangstelling de klokken omhoog getakeld en in de toren gemonteerd.
We geven hier de bijzonderheden, zoals ze in het memoriaalboek staan opgetekend.
Links: de kleine klok, geschenk van kapelaan L. ten Brink. Bovenaan het jaartal 1875.
Versiering: een beeldje van St. Lambertus.
Daaronder de woorden Ave Maria – vox Lamberti (de stem van Lambertus).
Verder als omschrift: Petit et Fritsen me fuderunt. (Petit en Fritsen hebben mij gegoten).In het midden: de grote klok.
Opschrift: M. Koopman +, P. Nan+ d.d. (dono dederunt: hebben mij geschonken). Versiering: een beeldje van de H. Joannes, met tekst als hieronder:
Joannes vocor +
Deo omnipotenti loquor +
So Werenfrido honor +
Vertaling:
Joannes heet ik
Voor God almachtig spreek ik
St. Werenfridus eer ik.
Aan de voorzijde een wapenschild; aan de achterzijde de letters P.C.V.N.
Als omschrift: Franciscus est nomen meum. Me fecerunt anno Dni MCCCC.
(Franciscus is mijn naam. Men heeft mij gemaakt in het jaar des Heren 1400).
Hoe en wanneer deze klok in het bezit van de kerk is gekomen, is onbekend. Te oordelen naar de naam Franciscus en het jaartal 1400 moet hij wel aan een katholieke kerk hebben toebehoord. Een aantekening in een trouwboek van 1766 vermeldt, dat deze klok indertijd door een joodse opkoper Abraham Jacobus de Vries van onbekenden werd gekocht. Zijn gewicht bedroeg 469 pond.
Tijdens de tweede wereldoorlog (1940-’45) werden ook deze klokken door de bezetters geroofd.
Wat al maanden te voren was voorzien, werd in het voorjaar 1943 werkelijkheid. De pastoor stond machteloos en kon niets anders doen dan krachtig protesteren tegen dit brutale geweld. Hij beriep zich o.a. op het gewijde karakter der klokken, waardoor deze in feite gebruiksvoorwerpen zijn geworden “van den Roomsch Katholieken eeredienst.” Het mocht echter niet baten.
Met verbeten woede zagen de parochianen, hoe hun klokken per vrachtwagen werden afgevoerd.¹) Met zovele andere zijn zij tot oorlogstuig versmolten. Alleen de St. Lambertusklok bleef gespaard. Naar verluidt vond men hem na de oorlog, totaal onbruikbaar, in een opslagplaats terug.
Dank zij enige schadevergoeding door de Herstelbank konden nieuwe klokken worden besteld. Jammer ontbreken hier alle gegevens. Gelukkig waren de heren Theo Sijm en Cor Zwart bereid op onderzoek uit te gaan. Langs vier trappen klommen zij naar boven en het was geen vergeefse tocht. De grote klok, in de volksmond “dodenklok” geheten, draagt als opschrift:
Ik vervang “Johannes”
geschonken door M. Koopman en P. Nan.
Verloren gegaan 1943.
D. 263. Eysbouts – Lips. N.V. Asten 1949.
Rechts: de “engelenklok”, werd geluid bij de begrafenis van kleine kinderen, bij het wegbrengen van de ziekencommunie en vijf minuten voor de aanvang van elke dienst.Opschrift:
IIk vervang “Franciscus”.
Verloren gegaan 1943.
D 276. Eysbouts – Lips. N.V. Asten 1949..
Links: de “Angelusklok”. Luidde vroeger driemaal per dag “de engel des Heren.” Waarschijnlijk een geschenk van Augustinus I. M. Busch, pastoor der parochie 28 mei 1943-7 maart 1958. Vandaar de aanduiding:
Augustinus is mijn naam.
342. Eysbouts – Lips. N.V. Asten 1949.
Na langdurig zoeken gelukte het eindelijk deze gegevens met de volgende bijzonderheden aan te vullen:
De Joannesklok, toon G. heeft een diameter van 1033 mm en weegt 690 kg.
De Franciscusklok, toon Ais heeft een doorsnede van 865 mm. Zijn gewicht bedraagt 410 kg.
De middellijn van de Augustinusklok, toon C, de kleinste van de drie is 770 mm; gewicht 290 kg.
Als motief weerklinkt “Te Deum laudamus.”
De 5de april 1949 werden door deken H. J. Kuyper de klokken plechtig gewijd met de bede “Sonent in longinquum tempus, libere, ad majorem Dei gloriam.” Mogen zij tot in lengte van jaren in volle vrijheid hun stem verheffen tot meerdere glorie van God.”
Uit de rekening ten slotte blijkt, dat de totale kosten f 9188,26 hebben bedragen, waarvan op 1 mei f 5781,83 uit het Herstelfonds zijn vergoed.
P.V.
¹) Van Rootselaar heeft dit gebeuren op een kunstzinnig schilderij uitgebeeld. Het hangt in de zaal van de pastorie.
DE kerk consecratie
INWIJDING VAN DE WERENFRIDUSKERK
Het is bijna niet te geloven, dat deze grote kerk met toren (56 meter) in 15 maanden is gebouwd toen onze moderne mechanische hulpmiddelen nog niet bekend waren. Maar de data stellen het duidelijk vast: begin maart 1874: aanvang der werkzaamheden; 22 juli 1874: eerste steenlegging; 28 juli 1875: kerkconsecratie. Een buitengewoon goede samenloop van omstandigheden moeten dit mogelijk hebben gemaakt: een uitstekende samenwerking tussen architect, aannemer, onderaannemers, opzichter en arbeiders, vlotte aanvoer van bouwmaterialen en gunstig weer.
In overleg met de bisschop kon dan woensdag 28 juli als dag van de kerkwijding worden vastgesteld.
Het verslag in het dagblad “De Tijd” geeft ondanks zijn beknoptheid toch door de woordkeus een duidelijk beeld van de feestviering.
De veertig boeren, die de parochie toen minstens telde, zullen zeker niet hebben nagelaten hun bisschop mgr. G. P. Wilmer, die bij de deken in Wognum had gelogeerd en nu met deze per koets het dorp naderde, met een ruiterescorte tegemoet te gaan.
De blijde aankomst van de bisschop had in de “vroegen morgen” plaats, want een kerkconsecratie met plechtige H. Mis en feestpreek nam minstens drie, misschien wel vier uren in beslag.
“Onder geleide van eene aanzienlijke eerewacht, bij het gelui der drie klokken reed de geliefde kerkvoogd het versierde dorp binnen.” Bruidjes in het wit zullen in die stoet zeker niet ontbroken hebben. Bij de kerk aangekomen werd de bisschop verwelkomd door een dertigtal priesters en een grote menigte parochianen, die zich verzekerd wisten van een plaats, want in hun grote kerk was er ruimte voor meer dan duizend mensen. Statig voltrok zich volgens het oude rituaal de wijdse zinrijke wijding, eerst buiten rond de kerk, dan binnenin, totdat het spannende wachten der gelovigen beloond werd en zij hun nu geconsacreerde kerk konden binnentrekken voor het vieren van de plechtige H. Mis, opgedragen door deken A. F. Ranshuysen. Pastoor Th. Liket van Medemblik was de feestpredikant. Men kon toentertijd nog tijd en aandacht opbrengen om naar een uitvoerige preek te luisteren. En juist op deze morgen ging men er ’ns breed uit voor zitten. Dit was ook wel nodig, want “in breede trekken” verklaarde hij aan de “feestvierende gelovigen” hoe hun kerkgebouw, thans door de bisschop geconsacreerd: 1e “een huis Gods”, 2e “een huis des Gebeds” en 3e “een huis van heiligmaking” is.
Heel de verdere dag heerste in het dorp “een hooggestemde vreugde”. En toen in de late zomerse avond de duisternis gevallen was, liepen alle huizen leeg, omdat ieder vol bewondering wilde kijken naar “het kostbaar vuurwerk”, dat ten besluite van deze grandioze dag werd afgestoken.
De verslaggever van “De Tijd” kon aan het einde van zijn bondige maar pittige reportage niet nalaten op de volgende wijze hulde te brengen aan de Wervershovers:
“De zeereerw. herder, zijne medehelpers, kerkbestuur en
“bouwcommissie met de geloovigen hebben voorzeker
“op dien dag gevoeld, welk een Gode gevallig werk zij
“verricht hebben, met Hem eene kerk te stichten, die om
“hare grootte, rijzige muren en hooge torenspits, aan het
“verre nageslacht getuigenis zal afleggen van hun leven-
“dig geloof, van hunne offervaardige liefde en grooten
“eerbied voor den heiligen Werenfridus, die in hun dorp,
“dat zijn naam draagt, het licht des geloofs heeft ontsto-
“ken.” –
Deze feestelijke gebeurtenis zal pastoor Van Maaseland goed hebben gedaan. Practisch had hij zich 12½ jaar “bouwpastoor” gevoeld! Eerst in Delfshaven van 1856-’62. Daar zijn het voor hem werkelijk dramatische jaren geweest door scherpe tegenstellingen in het kerkbestuur en felle tegenwerking van de Ned. Herv. Gemeente die haar kerk in de onmiddellijke nabijheid had, maar ook door Pastoor’s ziekte en grillige humeur. Toen hij er kwam, waren de bouwplannen er al. De verwezenlijking er van lukte maar niet ondanks het feit, dat hij menige zondag met de vuist op de preekstoel slaande uitriep: “wij zullen een toren hebben en wij zullen een klok luiden!” Eindelijk na zes zeer moeilijke jaren kwam 19 maart 1862 de aanbesteding tot stand en twaalf dagen later verplaatste Bisschop Wilmer hem naar Wervershoof! Van Maaseland zal het als een grote opluchting en bevrijding hebben ervaren en – gezien zijn reeds boven vermelde geestelijke activiteiten in 1862-’64- , zal hij hebben gedacht: voorlopig geen bouwplannen meer! Maar na zes jaren was hij door het feit dat de kerk veel te klein werd, er wéér voor geplaatst en het zou wéér een periode van zes jaren worden: 4 nov. 1868 had hij de noodzakelijkheid van ’n grote kerk in de bestuursvergadering ter tafel gebracht. Nu – zomer 1875 – zag hij een grote kerk en een machtige toren van 56 m. met drie klokken! Tot stand gekomen zonder conflicten als in Delfshaven en zonder een vuist op de preekstoel maar met de hulp van een ijverig kerkbestuur en offervaardige parochianen. Wel had de rheuma en zijn daardoor soms lastig humeur hem weer parten gespeeld, maar dit is voorbeeldig opgevangen door zijn kapelaans, vooral L. ten Brink en O. van der Meer, die hem tot aan zijn dood in de zielzorg en bij de kerkbouw hielpen en in zijn laatste 4½ jaar ook bij het stichten van ’n klooster, school en bejaardenhuis.
– Pastoor Van Maaseland verdient, dat Wervershoof hem dankbaar blijft en niet vergeet!
J.K.
EEUWFEEST
HONDERD JAAR WERENFRIDUSKERK
Voorwoord van Pastor A. Janssen ter gelegenheid van 100 jaar Werenfriduskerk in 1975
De ‘Werenfried’ staat er honderd jaar
Deze 100ste verjaardag mag niet zonder meer voorbijgaan.
Er is geleefd en gewerkt in en rond deze kerk. Dit boekje vertelt daarvan.
Van dat leven en werken van zovele goede Wervershovers…
De kerk was daar honderd jaar de grote stille getuige van.
De “geschiedenis van deze kathedraal” is immers ook de geschiedenis geweest van mensen, die leven tussen hoop en vrees.
Honderd jaar lang was de Werenfried echter meer dan alleen maar getuige van vreugde en verdriet, geboorte en dood, liefde en menselijke zwakheid, trouw en ontrouw van mensen.
Ja, deze kerk was meer… want heel dit menselijk gebeuren speelde zich af binnen haar muren: heel dit bonte mensenleven was honderd jaar lang het hart van deze kerk… en ze is het voor de meesten van ons nog.
Zoals velen in hun leven offers hebben gebracht om iets te bereiken, zo heeft de Wervershoofse gemeenschap geofferd om hun kerk, hun Werenfriedkerk, te behouden, te restaureren en te verfraaien.
Dit boekje is een uiting van dankbaarheid – honderdvoudig – aan bekenden en onbekenden, die meewerkten en meeleefden. En een uiting van dank – honderdvoudig – aan God. Juist omdat het ’n huis van zoveel mensen is, is het ’n huis van Hem! Moge dat zo blijven!
Dank, heel veel dank aan de samenstellers van dit feestelijk boekje. Mgr. P. M. Verhoofstad en Mgr. J. Kraakman. Dank aan allen, die meeleven en meewerken aan alles wat er in onze Werenfried gebeurde en gebeurt. Ja, dank aan levenden en doden.
Pastor A. Janssen.
meer informatie over het orgel van de werenfriduskerk
De bouw van het orgel
Het klankkarakter van het orgel is overwegend Belgisch/Fransromantisch.
Details over het orgel
Het orgel is uit oude en nieuwe elementen in 1862 gebouwd door M. v. Dinter (1822-’90) uit Tienen (België),
Restauratie van het orgel
In 1975 is "vernieuwing "werd uitgevoerd door Gradussen uit Winssen; in 2000 zijn vele elementen weer teruggebracht naar de oude staat.
Wij verkeren in de gelukkige omstandigheid dat het Van Dinter/Gradussen-orgel uit de jaren zestig en tachtig van de negentiende eeuw zich leent voor diverse stijlen, echter het meest voor de Frans-georiënteerde romantische muziek.
Maar ook de muziek uit voorgaande tijden, zowel barok als klassiek komt verrassend goed tot uitdrukking.